Philip Jenkins Gods werelddeel – Christendom, islam en de religieuze crisis in Europa

Uitg. Nw. A'dam, 2010 – ISBN 978 90 468 07880, 414 blzz. tekst, Noten blz. 415-464, Register blz. 465-480.


In deze lijvige paperback wordt een uitvoerig beeld gegeven van de problemen, die de immigratie van met name moslims in Europa zowel psychologisch als politiek met zich meebracht en brengt. De historicus Jenkins weet door de genuanceerdheid van zijn betoog de mythes over Europa te bestrijden, die in de VS hebben postgevat,. Er is daar naar zijn zeggen een schrikbarend gebrek aan kennis. Gebrek aan historisch bewustzijn maakt mensen blind voor het feit, dat radicaal islamisme niet de enige verschijningsvorm van de islam is. Jenkins vergelijkt de huidige immigratie in Europa met de geschiedenis van Amerika zelf en met die van Nederland na 1660. Hieruit leert men hoe verschillende groepen volledig in een samenleving kunnen integreren. Met tal van statistische gegevens over aantallen moslimimmigranten in de diverse Europese landen en de vruchtbaarheidscijfers van de moslima in vergelijking met de autochtone bevolking weerlegt Jenkins het beeld van een massale mosliminvasie en daarmee de sombere mening, dat de islam naast het heersende secularisme een ernstige bedreiging voor de toekomst van het christendom betekent.

Volgens Jenkins berust het idee van een geïslamiseerd Eurabië, dat afglijdt naar een derdewereldstatus op een aantal discutabele vooronderstellingen ten aanzien van de demografie en van de ontwikkelingen binnen deze religies. "De recente ervaring van christelijk Europa wijst niet zozeer op een kerkhof voor religies als wel op een laboratorium voor nieuwe vormen van geloof, nieuwe structuren van organisatie en interactie, die zich weten aan te passen aan een krachtig seculier milieu.[…] Historisch gezien zijn christendom en islam even vatbaar voor fanatisme, onverdraagzaamheid en politiek activisme, en niets wijst erop, dat de islam een grotere immuniteit bezit voor seculariserende krachten"(p. 46/47). Jenkins wijst erop, dat het geografische verloop van de Europese ontkerkelijking keurig correleert met de mate van economische ontwikkeling (p. 78). Hij geeft daarmee aan, dat dit feit ook voor de moslimimmigranten in de toekomst een rol zal gaan spelen. Dat wil echter niet zeggen, dat daarmee het geloof op zich ten dode is opgeschreven.

Jenkins laat zien, hoezeer religie in organisaties leeft. Aan de toestroom van gelovigen in Taizé, bij pausbezoeken en de vele bedevaartsoorden in de diverse landen kan men zien hoe zeer het geloof temidden van de puinhopen van het instituut Kerk (hfdst. 3, p. 93-135) leeft. "Echt geseculariseerden vind je veel bij de culturele en politieke elite, maar nog nauwelijks bij gewone mensen" (p. 105). Jenkins vraagt zich echter terecht af, hoe lang dit 'latente geloof' nog meegaat. Wellicht verkeert het "nu alleen nog in de overgangsfase van actieve betrokkenheid naar volslagen onverschilligheid". De historicus toont aan, dat het beeld van een plotseling christelijk verval in ieder geval ingewikkelder is dan het aanvankelijk leek (p. 108). Als we de leden van alle katholieke en protestantse bewegingen, die in onze postmoderne samenlevingen een effectieve manier bieden om vast te houden aan het geloof, bij elkaar optellen, dan krijgen we een groep, die in ieder geval tweemaal zo groot is als de hele Europese moslimbevolking. En dat zal, aldus Jenkins, voorlopig wel zo blijven (p. 119). Verhalen over de ineenstorting van het christendom, gaan volgens hem, namelijk voorbij aan de groei van immigrantenkerken van Afrikanen, Oost-Aziaten en Latijns-Amerikanen. Deze 'Nieuwe christenen' (hfdst. 4, p. 137-158) zouden een tegenwicht kunnen bieden tegen de zich snel ontwikkelende moslimpopulaties (p. 137). We moeten dan echter wel bedenken, dat het hier veelal om fundamentalistische christenen gaat, die net als moslims geloven dat religieuze teksten hun leven kunnen transformeren. Jenkins rekent echter ook hier af met de vele vooroordelen, die over dit soort kerken bestaan. Hij plaatst ze net als de islamitische groeperingen in de contekst van de koloniale geschiedenis.

De ontwikkeling van het geloof bij deze immigranten zal mettertijd zeker beïnvloed worden door de moderne Europese maatschappij, waarin zij thans leven. Nu al zijn daaarin niet-praktiserende culturele moslims een veelvoorkomend verschijnsel. Hoe beter Europese landen erin slagen de invloed van militanten onder hen te beperken, hoe groter de kans, dat de hiernavolgende belijdenis (p. 184-185) de norm wordt:

Met de islam heb je de staat niet meer nodig om het goede te doen. Wat goed is haal je uit jezelf. Islam betekent spreken zonder schaamte, zonder verwarring, zachtmoedig en voorzichtig, recht van het hart en toch doordacht. Het is vrede en rust. (...) Het betekent dat je je 'kinderen opvoedt, familie en buren respecteert, de vijf gebeden zegt, aalmoezen geeft, vrijgevig en zonder te beknibbelen. Godsdienst betekent vrede met jezelf en met je buren. Een buurman is ook een broeder. Je moet anderen behandelen zoals je zelf behandeld zou willen worden. Aan God is het oordeel.

Hier ruimt de historische uitgangspositie van Jenkins het veld voor die van Teilhard de Chardin, die uitgaat van de mens als drager van de evolutie. In diens toekomstbeeld zullen de geloven convergeren, omdat in iedere mens het bewustzijn zal ontwaken, dat hij een deel is van de goddelijke schepping. In de woorden van de uitvoerig besproken Tariq Ramadan: "Moslims zouden het oude onderscheid tussen de Dar-al-islam (de wereld van de islam) en de Dar-al-harb (de wereld van de strijd) moeten loslaten. In plaats daarvan zou de niet-islamistische wereld moeten worden gezien als Dar-al-da'wa (de wereld van de verkondiging ofwel de aanroeping van God), waarin moslims door hun goede voorbeeld hun geloof zouden moeten verspreiden (p. 213). "Hoe buitenaards hun ideeën ook mogen lijken, de uitspraken van moderne moslimdenkers verraden niet zozeer een botsing van culturen als wel een morele achterstand van een generatie of twee"(p. 295). In het hoofdstuk 'Geloofsvernieuwing' verrast het dan ook niet meer te lezen: "Misschien gebruikt God de moslims om onze christelijke koppen tegen elkaar te slaan" (p. 373). Echter, "of er een derde weg is waarbij je Mohammed een zekere profetische status toekent, maar vasthoudt aan de christelijke geschriften en de kerk moet nog blijken. De komende decennia zullen Europa's christelijke denkers beslist een dergelijke synthese, die pacificeert zonder onderwerping aan islamitische leerstellingen, moeten zien te formuleren."(p. 385) Jenkins maakt ons bewust van de noodzaak daartoe. HvB